• zondag 29 December 2024
  • Het laatste nieuws uit Suriname

Oude plantages in Suriname worden vakantieplekken

| nrc.nl | Door: Nina Jurna

Suriname Voor het slavernijverleden van Nederland in Suriname neemt de belangstelling toe. Eigenaren van de mooi gelegen oude plantages spelen er met tours en accommodatie op in.

‘Als je hier maar diep genoeg graaft”, zegt gids Ro terwijl hij vanuit het houten bootje zijn hand door het water laat glijden, „dan vind je de botten en schedels van massa’s slaven die hier vroeger gedwongen werkten, gemarteld werden en zijn overleden.”

De zon schijnt over het oneindige moeras, dat bedekt is met zachtgroene bladeren waartussen witte waterlelies bloeien. Het bootje schommelt, af en toe streelt een zachte tropische windvlaag onze wangen. In de verte

bij de bosrand bloeien rode palulu’s. Dat zich op deze idyllische plek, honderden jaren lang, de meest gruwelijke geschiedenis van Suriname afspeelde is nauwelijks te bevatten. „Straks vertel ik meer, eerst nog een stukje varen”, zegt Ro en start de motor.

Het moeras ligt in het gebied Commewijne, dat tussen de zeventiende en negentiende eeuw het centrum was van de Surinaamse plantage-economie – op het hoogtepunt, in 1775, waren er zo’n zeshonderd plantages, de meeste in Commewijne. De Nederlanders verscheepten naar schatting ruim een half miljoen Afrikanen als slaven naar het Westelijk Halfrond, van wie volgens onderzoekers zo’n 200.000 tot 300.000

naar Suriname.

Oude plantages in het noorden van Suriname.Beeld studio NRC

Nu zijn er plannen om de plantages op een andere manier opnieuw tot bloei te laten komen. Want steeds meer Surinaamse Nederlanders duiken in hun verleden, merkt touroperator Sirano Zalman, tevens directeur van plantage Frederiksdorp in Commewijne. En ook autochtone Nederlanders hebben een groeiende interesse in het slavernijverleden en de koloniale tijd. „Dit gebied heeft een rijke historie en cultuur voor zowel Surinamers als Nederlanders, het heeft een prachtige natuur, en je kunt er relaxen.”

Vijftien oude plantages

Vorig jaar april kwamen op initiatief van Zalman de eigenaren en beheerders van vijftien oude suiker-, cacao- en koffieplantages met namen als Rust en Werk, Alliance, Mariënbosch en Katwijk bijeen. Zalman nam Frederiksdorp twee jaar geleden over van de Nederlander Ton Hagemeijer, die de oude plantage vlak na de onafhankelijkheid van Suriname (1975) kocht en er jarenlang met zijn Surinaamse vrouw en kinderen woonde. Sinds 2004 is Frederiskdorp historisch erfgoed en omgevormd tot vakantieoord. Een indrukwekkende tuin met bloemen en bomen omringt de statige plantagehuizen. Meer naar achteren heeft Zalman onlangs extra huisjes gebouwd en een groot zwembad met terras aangelegd.

Het eerste gezamenlijke project van de plantages is het herstellen van het eeuwenoude, 24 kilometer lange pad dat in de koloniale tijd langs de plantages liep en door de plantagehouders werd onderhouden. Zalman: „Er is een deel dat al als fietspad wordt gebruikt, maar we willen het hele pad en de bruggen herstellen zodat er lange fietstochten kunnen worden gemaakt, van Rust en Werk helemaal tot het eindpunt waar de plantages Bakkie en Alliance liggen. Als de toeristen langer in het gebied blijven profiteren we daarvan.” En als de plantages samenwerken kunnen ze meer en gevarieerdere tours aanbieden. Het project is begroot op zo’n 250.000 dollar (203.000 euro) waarvan 150.000 dollar komt van het ministerie van Handel, Industrie en Toerisme. De plantages zelf stoppen er ook een hoop geld in, voornamelijk Rust en Werk, waar eigenaar Armand van Alen en manager Karel van Dijk een goedlopend veeteeltbedrijf runnen, met de grootste veestapel van Suriname. „Veel plantages zijn in feite dorpen”, zegt Zalman op het zwembadterras van zijn plantage. „Na de afschaffing van de slavernij werden op de plantages contractarbeiders uit Java en India te werk gesteld. Hun nazaten zijn er veelal blijven wonen, zij leven van vis, veeteelt en landbouw.”

‘Die verhalen kenden we niet, je leert dit ook niet op school, dat is zonde’

Een van de bezoekers

Een paar honderd meter achter plantage Frederiksdorp vaart gids Ro (27) opgewekt verder met zijn bootje. Zijn volledige naam is Rohandie Jozefzoon, hij is onlangs als gids aangesteld in Commewijne. „Ik kom uit Isadou, een eiland aan de Boven-Surinamerivier. Ik ben een nazaat van slaven die de plantages ontvlucht zijn, de marrons. Mijn voorouders hebben zich vrijgevochten”, zegt hij trots. Ro wijst naar de omvang van het moeras. „Dit waren de werkvelden, de slavenhutten stonden meer naar achteren. Op deze plek werden ook de lichamen van overleden slaven gedumpt.” Javanen en Hindoestanen die hier na de slavernij kwamen wonen, gingen rijst planten en zetten dit gebied onder water. „Uiteindelijk is het dit moeras geworden”, zegt Ro en vist een mooie lange waterlelie uit het water.

‘Geschiedenis wordt tastbaarder’

Verderop, op de Commewijnerivier, zijn Rob Wielinga en vijf familieleden eerder deze ochtend langsgevaren, richting plantage Bakkie, een van de laatste plantages aan de oever. Wielinga (64), een cardioloog uit Breda, zet zijn zonnebril op en tuurt over het water. De vakantie staat de hele week al in het teken van de koloniale geschiedenis. „Nu we hier zo varen en horen dat hier honderden plantages waren, zet dat je aan het denken”, zegt hij. „We weten eigenlijk zo weinig af van de geschiedenis. Hier wordt alles veel tastbaarder, daar ontkom je niet aan.”

Een week geleden waren ze in een marrondorp. Daar hoorden ze voor het eerst de geschiedenis van Surinames grote vrijheidsstrijder Boni, die met een eigen leger van gevluchte slaven jarenlang succesvol tegen de Nederlanders vocht, plantages aanviel en andere slaven bevrijdde. „Die verhalen kenden we niet, je leert dit ook niet op school, dat is zonde”, merkt een van de vrouwen in de boot op. Ze meren aan en stappen plantage Bakkie op.

„De eerste keer dat ik hier kwam in 2006 voelde ik me direct thuis”, vertelt Marsha Mormon (43). Ze zit op een bank in de oorspronkelijke oude houten loods van de plantage. De toeristen wandelen ondertussen over de plantage en lopen het naastgelegen museum in. „Ik wist niet veel over mijn familieverleden, maar mijn opa vertelde altijd dat we hier in dit gebied nog grond bezaten.” De opa van Marsha Mormons opa, Salomon Jacobus de Rijp, was ooit slaaf op de naastgelegen koffieplantage Reynsfort. Na de afschaffing van de slavernij kreeg hij de plantage in handen en toen Marsha Mormon zich in de documenten verdiepte, bleek dat zij als nazaat en erfgename ook recht had op de grond. „Toen ik in de papieren zag dat ik ook nog eens exact dezelfde geboortedatum had als Salomon de Rijp, alleen dan honderd jaar later, wist ik dat ik hier iets moest doen.”

In het museum bij plantage Bakkie zijn voorwerpen, tekeningen en documenten uit de slavernijtijd verzameld.Foto Ranu Abhelakh

Nu, twaalf jaar later, heeft ze met haar man Bas Spek, een voormalig hypotheekadviseur uit Nederland, de naastgelegen plantage Bakkie ontwikkeld en door hun toeristische activiteiten in feite het hele dorp dat erbij hoort nieuw leven ingeblazen. Een van de trekpleisters van Bakkie is een museum met voorwerpen die Mormon en Spek op de plantage vonden, ontdekten in de nabijgelegen Warappakreek of via particulieren in handen kregen. Spek: „Het was een wild plan om de Warappakreek uit te baggeren. Er was al honderd jaar niemand geweest, het was volledig dichtgegroeid, terwijl het volgens oude kaarten tot aan de zee moest doorlopen. Ik kreeg toestemming van de districtscommissaris, die dacht dat ik het toch nooit zou doen. Met een ponton met graafmachine en met hulp van bewoners van Bakkie hebben we de kreek in acht maanden tijd uitgegraven.”

Achternamen opzoeken

Rob Wielinga staat met zijn familieleden gebogen over een glazen tafel in het museum, waar boeken, afbeeldingen en voorwerpen liggen. „Wat is jullie achternaam? En weten jullie of je afstammeling bent van een plantage houder?” vraagt Bas Spek aan de groep. De toeristen schudden vol overtuiging hun hoofd. „Zal ik eens kijken of jullie achternamen in de lijst voorkomen?” Spek heeft originele betalingsbewijzen van rond de afschaffing van de slavernij. Niet de slaven kregen een vergoeding voor al het leed, maar de slavenhouders kregen een vergoeding voor hun ‘verloren kapitaal’.

De toeristen bestuderen de tekeningen van John Gabriel Stedman, een huurling die in de achttiende eeuw in opdracht van het koloniale regime op marrons joeg. Daarnaast maakte Stedman tekeningen van gebeurtenissen die hij zag op de plantages. Op een afbeelding hangt een slavin met striemen over haar lijf aan een boom, op een andere pagina wordt het bloedende lichaam van een slaaf doorboord met een haak. „En wat is dit?”, vraagt een vrouw. „Dit hebben we gevonden langs de Warappakreek”, zegt Bas Spek, het is een zogenoemde kromboei.” De slaven moesten het ijzeren harnas maanden achtereen dragen tot hun rug echt letterlijk krom was gegroeid. Boven de kromboei hangt een brandijzer en op de grond liggen metalen kogels die slaven aan hun enkels moesten dragen. Niemand zegt meer iets; doodstil verlaten de toeristen het museum.

Ro vaart met zijn bootje richting de kant. „We gaan fietsen over het oude plantagepad dat in de toekomst wordt hersteld en uitgebreid.” Het pad fietst makkelijk en soepel, het uitzicht is prachtig. Bewoners van de plantage Johanna Margaretha zwaaien, in de verte steekt een bootje de rivier over. Bij een oude sluis stopt Ro en inspecteert de plek. „Overal zie je nog oude sluizen en kanalen langs dit pad, ooit aangelegd door de Hollanders.” Maar over de geschiedenis van Suriname weten de Nederlanders van nu eigenlijk weinig, valt hem op. „Als ik ze dan vertel wat hier is gebeurd, huilen ze soms of ze worden boos, raken geïrriteerd of emotioneel. Ik zeg dan: het is 2018, we leven nu. Maar leer van mij zodat wij elkaar ook beter leren kennen en begrijpen.”

| nrc.nl | Door: Nina Jurna